Gerda: “Ik heb een heerlijke jeugd gehad met gymnastiek, muziek spelen en ‘avonds met de buurkinderen op straat spelen. Verder heb ik goede herinneringen aan het zwembad in Eibergen. De heer Doze uit Enschede gaf er zwemles. Voor 5 gulden per jaar. Zijn vrouw was er badjuffrouw. Ze stond ook bij de ingang waar je ook je ring, portemonnee en dergelijke in bewaring kon geven. Beiden woonden in het huis op de hoek naast de Chinees (nu Jasmin Garden). Doze was een aardige man, het maakte hem niet uit hoe lang je over je diploma deed: 1, 2 of drie jaar. Als het water kouder dan 14 graden was, ging de zwemles niet door. Een ook niet als het onweerde, dan moest iedereen naar huis. Na school gingen we vaak vrij zwemmen. Het zwembad had drie bassins: het kinderbad, het middelste bad en het diepe bad. Van ’t Kamp doken ze in het diepe van de kant. Maar aan de kant was het helemaal niet zo diep, daar hebben jongens rugletsel aan over gehouden. Bij het bad stond ook een mangel om je natte goed droog te mangelen. We gingen er met de fiets naar toe, via de weiden van Beskens die lagen tegen over de Halle tot aan de Berkel. Je nam dan een badhanddoek en boterham mee en lag dan de hele dag op je handdoek lekker te zonnebaden. Voor het zwemwater werd water uit de Berkel gebruikt. Soms dreef er dode vis in. Mijn moeder, Gerda Wormeester, zwom vaak bij het Jodenkerkhof in de Berkel. Mijn grootmoeder was bang voor de Berkel, volgens haar zat daar ‘De Bullebak’ in.
Mijn vader, Henk Ziemerink, bouwde zelf een kano van hout. Deze lag altijd bij de stuw bij café Mallem bij de bosjes. Daar lagen er meer. Later heeft mijn vader de kano er weg gehaald, nadat er rotzooi mee was uitgehaald.
Ik herinner me nog de overstroming van 1960. Het pand waar nu Garage Grooters staat, stond in het water. De hele Hagemanstraat stond toen blank. Daar heb ik een foto van. Op de hoek van de Hagemanstraat heeft mijn overgrootvader van moederskant, Wormeester, hotel-café Wormeester voor de Berkelschippers gebouwd. Dat moet zo ongeveer de eerste helft van de 19e eeuw zijn geweest. Het latere Wapen van Eibergen. Die konden daar toen wat eten, drinken en ook nog slapen.De paarden konden in de stalling.
Wolfs was de laatste Berkelschipper, een nazaat van hem woont hier even verder aan de Haaksbergseweg 15, die moet je ook eens opzoeken, hij wil vast wel graag over die tijd vertellen.
Ik was ongeveer 14, rond 1960, toen in de Berkel enorme hoeveelheden dode vis dreven. Waarschijnlijk zijn die gestorven door troep in de Berkel. Het stonk enorm.
Het water onder het bruggetje over de Pollegotte was ondiep. Daar vingen we altijd meerpoet’s (Grundel). Die kon je met de hand vangen en deden we dan in een potje. Ze zaten onder de stenen. Je moest wel heel vlug zijn om er een te vangen. Met een groepje deden we dat, dat was een gezellige tijd. Het maakte allemaal niet uit wat je deed als je maar op tijd voor het eten thuis was.
Bij het Muldershuis werd soms een molenavond georganiseerd. Brendel van de Hemstae deed dat, Iliohan van de Haaksbergseweg was ook een van de organisators. De boten die er lagen werden dan versierd. Er werden gedichten voorgedragen en muziek gespeeld. Een soort culturele avond. De jongeren zaten dan op de grond en de ouderen op stoelen.