Interview Pleun Kruidenier over Berkel

Interview Pleun Kruidenier over Berkel

Pleun Kruidenier is geboren in Eibergen in 1922 en nu dus 94 jaar. Sinds de oorlog woont en werkte hij als rijksambtenaar bij de belastingdienst in Winterswijk. Hij zit op de praatstoel bij zijn zoon, Jaap Kruidenier, in Eibergen. Met krachtige stem, in een hoog tempo vertelt hij gedetailleerd over zijn vader, Janus Kruidenier, die begin 20ste eeuw een aannemersbedrijf had. Diens bekendste bouwwerk is de watertoren in Eibergen.

Janus Kruidenier, geboren in 1868 in Charlois (voor het geannexeerd werd door Rotterdam een zelfstandige plaats) en later getrouwd met Aaltje Niessink kwam rond de eerste wereldoorlog naar Eibergen en vestigde zich in een woning aan de Klaashofweg. Hij was weliswaar aannemer in Eibergen maar ook een hartstochtelijk visser.

Hij pachtte daarvoor de Berkel van Rekken tot Haarlo. Pleun herinnert zich dat er élke zaterdag werd gevist. Vooral op paling. Janus had de beschikking over twee boten, één boven en één onder de enigste stuw in de Berkel. Pleun: “Bij het bosje ‘Knollenbroek’. Daar liep je vanaf de Mallumse Molen via een paadje naar toe.

De Berkel had toen een heel andere loop dan nu.” Janus viste meestal op paling met een lijn, met haken en wurmen, die ’s morgens vroeg werd ingehaald. Pleun vertelt over een trucje van zijn vader. Hij strooide soms ’s avonds as over de oever van de Berkel. ’s Ochtends kon hij dan zien of er op die plek paling over de oever had gekropen. Dat was dan een goede vis stek. Pleun: “Paling bewaarde mijn vader in een gazen kooi bij de Mallumse Molen. Maar de meeste paling gaf hij weg.

Veel ging naar ten Cate, de directeur van de Eibergse Stoom Bleekerij, later KTV. Deze was een goede klant van hem. Er moest namelijk vaak wat ge- of verbouwd worden in de fabriek. Mijn vader had één of twee keer per jaar een afspraak met stuwwachter Thijsen, tevens de laatste molenaar op de Mallumse Molen. Deze sloot dan de stuw. De Berkel liep achter de stuw dan leeg. Ik weet nog de keer was dat we een grote vis zagen liggen die we nog nooit eerder hadden gezien, een karper. Als de Berkel droog lag kon witvis een paar uur gewoon worden opgeraapt of met een net door het personeel van zijn bedrijf makkelijk uit geultjes worden gevist. De kleinere vissen werden dan op de wal gelegd en in min of meer gelijke porties verdeeld. Die vis verdeelde mijn vader onder Eibergse inwoners. Op een gegeven moment was het afgelopen.

De Berkel kon toen alleen nog gepacht worden door beroepsvissers of de visvereniging. Een tijd lang mocht Janus wel alleen nog op paling vissen, totdat dat ook niet meer mocht. Ter compensatie mocht hij toen de Schipbeek pachtten. Ik weet nog dat we zijn wezen ‘proefvissen’ om te kijken of er in de ondiepe Schipbeek wel vis zat. Nou dat was wel het geval, de beek zat tjokvol vis. Ik ben toen nog op de fiets naar Markelo gefietst om vier percelen voor mijn vader te pachten. Het duurste perceel was 25 gulden. Daar heeft hij nog vijf jaar gevist.

Wij woonden toen nog aan de Klaashofweg, de woning met de naam Patrimonium. Dat huis is in de oorlog beschoten, afgebrand, en later min of meer herbouwd. Ik herinner me dat er altijd vis in de wasbak in de schuur lag. Tot het laatst toe, mijn vader was toen al ver in de tachtig, ben ik zaterdags met hem wezen vissen.”

Zoon en kleinzoon Jaap Kruidenier vertelt dat de hele familie van Janus, zijn vader en broers ook, gek waren op vis en vissen. Een maal per jaar was er een familiebijeenkomst die natuurlijk ook in het teken van vissen stond. In de jaren vijftig ook een keer vlakbij de Schipbeek in Diepenheim. Het was onstuimig weer dat weekeinde,  de hoofdpaal van de legertent waarin iedereen sliep begaf het zelfs. Maar er werden wel heel veel dikke palingen gevangen, met stukjes voorn. Waaronder één van 1 meter 10, arm dik. Het ontbijt, de lunch én het avondeten stonden dat weekeinde in het teken van de door de vrouwen gebakken paling. Jaap: “Het is echt waar, sindsdien heb ik nooit meer paling gegeten.”