Spoor was eigenaar van Lunchroom Tolhuis gedurende 1958-1978. En van automatiek Hagen gedurende 1962-1974.
Spoor: “Het is in 1945 of 1946 geweest dat de 1e grote overstroming was. Meestal in het voorjaar als de sneeuw in Duitsland ging smelten. Wij werden drie dagen geëvacueerd bij de familie Wielens, tante Rieka. Ik woonde nog thuis aan de Grotestraat 12. De wateroverlast was liep tot aan gemeentehuis en boekhandel Gellinkink. De moestuinen op de Maat daar overstroomden om de paar jaar. Als het water weer weg was werd er schoon gemaakt. Kokosmatten werden te drogen gelegd op de droogzolder van de Kastanjefabriek.
De tweede overstroming as 5 december 1960. Ik woonde toen op het Tolhuis met mijn echtgenote. Lunchroom De Tol, op de plek waar nu de chinees is maar meer richting de weg. Er werd met een tractor en platte wagen een pendeldienst gereden door Johan Stoverink vanaf het Tolhuis tot aan de woning van Burgemeester Willemsen. Voor mensen die boodschappen gingen halen in het dorp en terug naar het tolhuis.
Bij de molen en het Muldershuis herinner ik me de molenavondjes. De heer Iliohan. organiseerde dat. Er werden dan liedjes gezongen en voordrachten gehouden. Bij de molen kon je ook een bootje huren. Bij de beheerder, de fam. Thijsen. Je moest wel altijd water scheppen, de boten waren lek of er stond water in. Daar werd ook gezwommen in de Berkel. Ik herinner me de heer Ledeboer die altijd “Frisjes, frisjes” zei als hij uit het water kwam. Mijn broer ging altijd met Jopie Berens zwemmen bij de Joodse begraafplaats, de Jöd’nbult zoal die genoemd werd. Dat mocht niet van thuis. Maar ze kwamen er toch achter dat er was gezwommen omdat er per ongeluk ondergoed was verwisseld na het zwammen.
In de winter was er de ijsbaan, waar nu de schaapskooi is gebouwd. Daar lag veel eerder ijs dan op de ballasput.
Ik heb nog anderhalf jaar getennist bij ’t koepeltje van Prakke. ’t Koepeltje was een klein overkappinkje. Het waren twee tennisbanen van trottoirtegels. De banen lagen praktisch tegen de Berkel aan.
In de Berkel visten we ook wel met vijf of zes drijvers en er tegenover twee man die de vis dan met een schepnet eruit visten. Wat we vingen ging mee naar huis om op te eten. Ik heb het nu over de oorlogstijd, 43-44. We visten in onze vrije tijd. Op baars en ander klein spul. In de oorlogsperiode viste een Duitse soldaat met een handgranaat die hij in de Berkel liet ontploffen. De grote vis werd er uit gevangen, de rest dreef richting Haarlo.
Je kon naar school lopen door de Berkel, het water was kniediep.
Er waren jongens die zelf een kano hadden. Bij de stuk van Mallem, waar nu ook de stuw is. Het gebied van waar nu de kruidentuin is tot aan de Berkel was grasland. Daar werd motor gereden onder andere door de jongens van Iliohan en Berenpas. Onderling deden ze wedstrijden. Beide jongens waren van het garagebedrijf. Die hadden dus wel iets met motoren. Verder was er niet veel te doen.”